Hamvraag: Is de vennootschapsbijdrage wettig of onwettig?

Sinds 1992 moeten vennootschappen een jaarlijkse bijdrage betalen ten voordele van het sociaal statuut der zelfstandigen. De herkwalificatie van deze vennootschapsbijdrage als belasting door het Grondwettelijk Hof, opende de weg om de wettigheid van die bijdrage in twijfel te trekken. De rechtspraak is momenteel echter duidelijk en positief over het wettig bestaan van de vennootschapsbijdrage.

 Jaarlijkse bijdrage ten voordele van het sociaal statuut der zelfstandigen

Elke vennootschap die aan de Belgische vennootschapsbelasting of aan de belasting der niet-verblijfhouders is onderworpen, moet aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Aan dat fonds moet ze uiterlijk op 30 juni een jaarlijkse vennootschapsbijdrage betalen. Het bedrag ervan is afhankelijk van de balans van de vennootschap. Sommige vennootschappen genieten van een tijdelijke dan wel een permanente vrijstelling. Vennootschappen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, betalen in 2015 dezelfde bijdrage als vorig jaar: 347,50 euro als uw vennootschap in het voorlaatste afgesloten boekjaar (2013) een balanstotaal had dat kleiner of gelijk was dan 646.787,86 euro; of 868,00 euro als uw vennootschap in het voorlaatste afgesloten boekjaar (2013) een balanstotaal had van meer dan 646.787,86 euro. Pas opgerichte vennootschappen hebben geen voorlaatste afgesloten boekjaar en betalen de lage bijdrage van 347,50 euro.

Rechtspraak over wettigheid jaarlijkse vennootschapsbijdrage

Kort na de invoering van de jaarlijkse vennootschapsbijdrage dook het verwijt op dat deze sociale zekerheidsbijdrage geen bijkomende rechten verleent aan vennootschappen of aan de zelfstandigen werkzaam binnen die vennootschappen. Een beroep tot vernietiging werd bij het Grondwettelijk Hof ingesteld maar zonder resultaat (arrest nr. 77/93 van 3 november 1993).

Vervolgens werden in verschillende procedures waarbij vennootschappen weigerden de vennootschapsbijdrage te betalen, aan het Grondwettelijk Hof prejudiciële vragen over de wettigheid van de bijdrage gesteld. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de jaarlijkse vennootschapsbijdrage als een belasting moet worden gekwalificeerd. Het is een heffing die met gezag door de Staat wordt opgelegd en waarbij er geen tegenprestatie door de gezagsdragers ten behoeve van de belastingplichtige wordt verricht.

Met deze uitspraak was de discussie over de wettigheid van de bijdrage nog niet beslecht.
Belastingen kunnen immers in België slechts wettig worden geïnd door de schatkist en niet door de sociale verzekeringsfondsen. Het eenjarigheidsbeginsel van de belasting brengt met zich mee dat de machtiging ieder jaar moet worden vernieuwd maar de begrotings- of financieringswetten hebben hier nooit rekening meegehouden.

Drie recente rechterlijke beslissingen bevestigen echter dat de bijdrage wettig is en dat de sociale verzekeringsfondsen bevoegd zijn om ze te innen. We verwijzen naar het vonnis van de arbeidsrechtbank van Charleroi en Bergen van 15 mei 2015; het vonnis van de arbeidsrechtbank van Nijvel van 8 juni 2015; en het arrest van het arbeidshof van Luik van 9 juni 2015.

Nochtans, een belangrijke stap in het debat over de wettigheid van de jaarlijkse vennootschapsbijdrage is door de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel gezet. Bij vonnis van 29 september 2014 heeft die arbeidsrechtbank de kritiek van de eisende partijen goedgekeurd dat de wijze waarop de jaarlijkse vennootschapsbijdrage wordt geïnd, in strijd is met de wettelijke voorschriften. Uiteraard heeft het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend. Wordt vervolgd.

Verjaringstermijn bij terugbetalingsaanvraag?

Stel dat de jaarlijkse vennootschapsbijdrage definitief onwettig zou worden verklaard.
Vennootschappen die daaraan onderworpen waren, zouden dan die bijdrage tot op heden onverschuldigd hebben betaald en de terugbetaling kunnen vorderen.
De wet van 30 december 1992 die de jaarlijkse vennootschapsbijdrage in het leven roept, voorziet dat de vordering wegens onverschuldigde betaling verjaart na het verstrijken van een periode van vijf jaar, die voor stuiting vatbaar is krachtens een aangetekend schrijven gericht door de vennootschap aan het sociale verzekeringsfonds die de bijdrage heeft ontvangen.