Het schenken van een familiale vennootschap: wanneer voldoe ik aan de partcipatievoorwaarde?

Sinds begin 2012 is in Vlaanderen de regeling inzake de schenking en vererving van familiale ondernemingen en familiale vennootschappen aanzienlijk gewijzigd. De schenking is vrijgesteld en de overgang na overlijden kan aan een gunstig tarief (3% of 7%). Om hiervan te kunnen genieten, moeten een aantal voorwaarden vervuld worden : zo moet u onder andere een voldoende grote deelneming in de betrokken vennootschap hebben. Aan de hand van enkele voorbeelden nemen we deze ‘participatievoorwaarde’ onder de loep.

De regel

Op he moment van de schenking moet u samen met uw familie minstens 50% van de aandelen in volle eigendom hebben.

De volgende personen worden daarbij als 'familie' beschouwd : uw echtgenoot of de persoon waar u wettelijk of feitelijk mee samenwoont, uw kinderen en kleinkinderen, uw broers, zussen, schoonbroers en schoonzussen en de kinderen van eerder overleden broers en zussen. Bovendien telt ook steeds de eventuele partner waar ze mee samenwonen mee. Een feitelijk samenwonende is een persoon met wie u gedurende minstens 3 jaar ononderbroken een gemeenschappelijke huishouding voert.

De uitzondering

In sommige gevallen is het voldoende als u (samen met uw familie) 30% van de aandelen van de geschonken vennootschap bezit. Wanneer :

u samen met één andere aandeelhouder (en zijn familie) 70% van de aandelen in volle eigendom bezit; of

u samen met twee andere aandeelhouders (en hun familie) 90% van de aandelen in volle eigendom bezit.

In de praktijk

De hierboven genoemde regels zijn op het eerste zicht vrij duidelijk. Toch kunnen er in de praktijk problemen voorkomen. Enkele voorbeelden kunnen de juiste toepassing verduidelijken.

A, B, C, en D zijn telkens gezamenlijk aandeelhouders van dezelfde vennootschap.

Voorbeeld 1

A  : 50 %, B: 32 %, C en D: elk 9 %.

A heeft op zichzelf 50% en voldoet dus aan de voorwaarde.
B heeft minder dan 50 %, maar wel meer dan 30 %. Bovendien heeft hij samen met A meer dan 70% (namelijk 50 + 32 = 82 %). Ook B voldoet aan de voorwaarde. C en D hebben minder dan 30% en komen sowieso niet in aanmerking.

Voorbeeld 2

A : 48 %, B : 24 %, C en D elk 14 %.

A heeft op zich geen 50 %, maar wel meer dan 30 %. Bovendien heeft hij samen met B meer dan 70% (namelijk 48 + 24 = 72 %). De voorwaarde is vervuld.
B, C en D hebben ieder minder dan 30 % en voldoen niet aan de participatievoorwaarde.

Voorbeeld 3

A : 46 %, B: 8 en C en D elk  23 %

A heeft minder dan 50 %, maar meer dan 30 %. Samen met één andere aandeelhouder komt A niet aan 70 %  (A+B = 54 %, A+C = 69 %, A+D = 69 %). Maar A, C en D hebben samen wel meer dan 90 % (A+C+D = 46+23+23 = 92). A voldoet dus aan de participatievoorwaarde.
B, C en D komen niet in aanmerking.

Voorbeeld 4

A en B : elk 34 %, C: 24, D : 8 %.

A en B hebben elk meer dan 30 %, samen hebben ze echter slechts 68 %. Als ze ook C erbij betrekken, komen ze boven de 90 % uit (A+B+C = 92 %). Voor A en B is de participatievoorwaarde vervuld.

Voorbeeld 5

A : 34 %, B : 28 %, C : 22 % en D : 16 %.

Geen van allen komt in aanmerking voor het gunstregime. A heeft weliswaar meer dan 30 % van de aandelen, maar kan met geen enkele andere aandeelhouder boven de 70 % uitkomen (A+B = 62 %, A+C = 56 % en A+D = 50 %). Ook het samenvoegen van 3 aandeelhouders komt nooit aan de vereiste 90 % (A+B+C = 84 %, de hoogste participatie die 3 aandeelhouders samen bereiken).

 Voorbeeld 6

A, B, C en D elk 25 %.

Iedereen heeft minder dan 30  %, zodoende heeft niemand een voldoende percentage.

Voorbeeld 7

Zelfde situatie als voorbeeld 6, maar A, B en C zijn 3 broers.

Ze komen alle drie voor de regeling in aanmerking, want ze bezitten immers elk samen met hun familie, meer dan 50 %.